Nederlandse Kostuumvereniging

Jaarboek Kostuum 2021

';

In deze editie (onder andere) de geschiedenis van de Beverse kant, een Frans coupesysteem aan een Haagse mode-academie, de kleding van geïnterneerde vrouwen aan het einde van de negentiende eeuw en een Leidse studentenmaskarade uit 1910.


Inhoudsopgave

  1. Annabella Meddens-van Borselen
    Rokken van het Rijk
    De kleding van criminele vrouwen aan het einde van de negentiende eeuw

    Kleding en accessoires van vrouwen uit de hogere klassen van de samenleving zijn bewaard gebleven in museale en andere collecties. Van kleding van vrouwen uit de laagste klasse is nauwelijks iets over. Wat droegen die vrouwen? Bezaten zij korsetten, jurken, mantels en schoenen?

    Bij mijn archiefonderzoek naar criminele vrouwen in de negentiende eeuw trof ik, heel verrassend, meer dan honderd fotoportretten aan van vrouwen die na enige jaren gevangenisstraf weer in vrijheid werden gesteld. De portretten vormen een unieke bron voor het beantwoorden van dergelijke vragen, daar vrijwel vrouwen in hun eigen kleding voor het Geheim Register van Ontslagen Gevangenen werden gefotografeerd. Enkelen droegen bij hun ontslag nog de gestichtskleding, omdat ze niets anders aan hun lijf hadden. Het gaat om dienstboden, arbeidsters, naaisters, schoonmaaksters en prostituees die meermalen bestraft waren wegens diefstal van geld, textiel en sieraden, oplichting, brandstichting of moord.

    Naast deze foto’s vond ik ook kledinglijsten van vrouwelijke gevangenen die waren overgebracht naar het Rijkskrankzinnigengesticht in Medemblik. Hierop werd genoteerd welke eigendommen, sieraden en kledingstukken zij meebrachten. Uit een aantal lijsten blijkt dat sommige vrouwen zo arm waren dat ze geen eigen kleding hadden. Zij droegen rokken, jakken, mutsjes, onderbroeken en klompen die door de rijksoverheid waren uitgedeeld. Vrouwen die werden opgenomen in gestichten en gevangenissen mochten daarbinnen overigens niet hun eigen kleding dragen, maar kregen gestichtskleding.

    Uit het Geheim Register blijkt dat vrijwel alle veroordeelde vrouwen konden breien en naaien, en dat in de gevangenis ook moesten doen. Hun portretten en kledinglijsten laten zien dat de kleding die deze vrouwen bezaten in de periode 1884-1911 zeer verschillend was: sommige dragen eenvoudige jurken die zo te zien van katoen zijn, andere hebben nettere, vermoedelijk wollen kleren. Een groot deel probeerde modetrends te volgen: zij kochten, maakten en/of versierden japonnen met passementen en droegen korsetten, hoedjes en schoenen. Een klein deel van deze vrouwen was zo arm dat ze niet in staat waren om mee te doen met de mode, ook niet toen na 1880 de goedkopere confectiekleding in winkels te koop was. Voor de allerarmsten blijkt dus dat bittere armoede en mode niet samengaan.

  2. Anne-Marie Segeren
    ‘Maar het is leuk om het te hebben, plezierig voor als je het eens nodig hebt’
    Kledingstukken van voormalig costumier en verhuurbedrijf Gerlach in het Fries Museum

    Gerlach was de naam van een costumier en verhuurbedrijf in Leeuwarden, dat in 2000 ophield te bestaan. De familiezaak werd opgericht door acteur Albert Bakker en is na zijn overlijden voortgezet door zijn neef Albert Gerlach. Zijn zoon Harry nam op zijn beurt het bedrijf over.

    Na Harry’s overlijden wordt de verhuurzaak na bijna negentig jaar definitief gesloten omdat er geen opvolger voor lange termijn kan worden gevonden. In 1998 heeft het Fries Museum een klein deel van de verzameling van Gerlach kunnen aankopen. Deze selectie bestaat uit originele kledingstukken en accessoires die niet zijn gemaakt om dienst te doen als theater- of verhuurkostuum, maar voor gebruik in het dagelijks leven. Ze zijn van hoge kwaliteit, ook al zijn enkele objecten beschadigd. Sommige zijn niet of nauwelijks gedragen. De meeste kledingstukken onthullen interessante verhalen over hun verleden.

    In dit artikel is een aantal objecten aangestipt die sporen van intensief gebruik laten zien en waarin een verborgen label of stempel van een kledingverhuurbedrijf, of zelfs de naam van de oorspronkelijke maakster verborgen zit.

  3. Jankees Goud
    Protestantse plooien en katholieke kralen
    Religieuze verschillen in de streekdracht van Zuid-Beveland en elders

    De klederdracht van Zuid-Beveland (een eiland van de Nederlandse provincie Zeeland) was een van de weinige die een duidelijk verschil vertoonde tussen protestantse en katholieke dragers. De auteur gaat dieper in op dit fenomeen, in het kader van de 20ste-eeuwse traditionele dameskleding.
    Na een korte, algemene beschrijving van de onderdelen van de klederdracht, worden de verschillen in ontwerp tussen identieke kledingstukken van protestantse en katholieke dragers beschreven. Er wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van deze verschillen in de tijd, maar ook aan de vraag of er oorzaken voor gevonden kunnen worden.
    Door de klederdracht van Zuid-Beveland te vergelijken met de klederdracht van West-Brabant, Het Gooi en Noord-Holland, wordt duidelijk dat ook in andere Nederlandse streken katholieken hun geloofsovertuiging zichtbaar maakten, zij het op een andere manier, nl. door bepaalde accessoires te dragen, zoals een kruisvormige hanger. Het kostuum van Zuid-Beveland onderscheidt zich hiervan: duidelijke verschillen zijn ontstaan ​​door relatief beperkte aanpassingen van identieke basisvormen van kledingstukken. Zo lijkt een protestantse ‘beuk’ of ‘kraplap’ in wezen op de katholieke, maar is toch meteen te zien tot welke gemeenschap de drager behoort.
    Dat beide geloofsgemeenschappen zich met soortgelijke gewaden tooien, maar in de 19e eeuw een steeds meer herkenbare differentiatie wisten te bereiken, mag op het gebied van de Nederlandse klederdracht uniek genoemd worden.

  4. Ileen Montijn
    Louis Couperus en de mode

    Louis Couperus (1863-1923) was een van de beroemdste Nederlandse schrijvers van zijn tijd. Hij schreef niet alleen succesvolle romans zoals Eline Vere (1889), maar ook persoonlijke beschouwingen, vooral in de Haagse krant Het Vaderland; daarnaast was hij een geliefd spreker. Met zijn precieuze dictie, zijn geaffecteerde optreden en zijn tot in de puntjes verzorgde kleding was hij een soort nationale dandy.

    In veel van zijn werk schemert een levendige belangstelling voor kleding en mode door; het duidelijkst is dat in zijn bijdrage aan de bundel die een herenmodewinkel in 1915 publiceerde bij de opening van een vernieuwde vestiging in Den Haag, ‘Meditatie over het Mannelijk Toilet’.

    In dit artikel wordt ingegaan op de totstandkoming van dat boekje, en op Couperus’ ideeën over mode, mannelijk én vrouwelijk. Met zijn uitgesproken opvattingen en apodiktische uitspraken als ‘Wie geen das weet aan te doen is nooit elegant’ staat hij duidelijk in een traditie die is begonnen door Balzac met zijn Physiologie de la toilette (1830). In autobiografische krantenstukjes presenteerde Couperus zijn mode-preoccupaties met lichte zelfspot, wetend dat het merendeel van zijn gehoor ze onzinnig vond – maar desondanks, of juist daardoor, zijn teksten graag las. Hij schreef ook over zijn eigen lange verblijven in plaatsen als Genua en Nice, waar hij zich zeer thuis voelde, kleermakers bezocht met zijn Italiaanse vriend Orlando, en zijn medemensen observeerde. De passages over vrouwenkleding in romans als Extaze, Noodlot en Langs lijnen van geleidelijkheid weerspiegelen Couperus’ gevoeligheid én scherpe oog voor de mode van zijn tijd. Zij vormen voor ons nog steeds een rijke historische bron.

  5. Madelief Hohé
    Mode in kleur

    In 2020 kwam de wereldwijde tentoonstellingsmachine van musea tot stilstand als gevolg van de diverse COVID-19-maatregelen. Voor het Kunstmuseum Den Haag betekende dit dat er in heel korte tijd, nauwelijks drie maanden, een vervangende tentoonstelling werd gemaakt voor het najaar 2020: Mode in Kleur. Deze moest aan een aantal voorwaarden voldoen: niet te duur, liefst met zo veel mogelijk eigen collectie (dus met geen tot weinig bruiklenen), en covidproof, ook al moesten we allemaal nog uitvinden wat dat precies inhield... Fantastisch natuurlijk, want dat betekende dat we op korte termijn een project konden realiseren. Bovendien geweldig om een vrolijk, opbeurend thema te verzinnen, want in die onzekere en soms ook droevige coronatijd was wat vrolijkheid zeer welkom.

    Het voorstel was een tentoonstelling over kleur. Het was een thema dat al op de agenda van de modeafdeling stond, maar nu versneld uitgevoerd werd. Kleur is een fascinerend fenomeen in een historische modecollectie: je hebt altijd te maken met verkleuring van materiaal. Kleur wordt mede bepaald door het soort licht dat er op schijnt: natuurlijk maakt het uit of je de kleur van textiel ziet in ons goed verlichte museum of zoals vroeger bij kaarslicht, gaslicht of elektrisch licht.

    Anders dan dieren, kunnen mensen de meeste kleuren zien en dit verklaart deels onze liefde voor kunst en mode. Kleur ervaren wekt gevoel bij ons op. Een kleur komt via onze ogen binnen, maar krijgt betekenis in ons brein. Een modekleur is nooit zomaar een kleur. Het is vaak een kleur met een boodschap, die de maatschappij, de tijd of een cultuur eraan meegeeft. Kleur in de mode werkt dus vaak als een code, waarvan we lang niet altijd de betekenis (meer) kennen. De uitdaging is om deze codes te kraken.

    In de tentoonstelling kwam naar voren dat hoe we kleuren indelen, aan verandering onderhevig is geweest in de geschiedenis. En ook het mengen van kleuren is lang niet altijd vanzelfsprekend geweest. Sommige kleuren, zoals geel en groen, zijn in West-Europa lang in ongenade geweest en er werd een negatieve betekenis aan toegekend. In China was de kleur geel daarentegen juist eeuwenlang voorbehouden aan de keizerlijke familie.

    Een van de conclusies van de tentoonstelling is dat de betekenis van veel kleuren in de hoofdzakelijk West-Europese modecollectie van het Kunstmuseum Den Haag teruggaat op hoe men in de Middeleeuwen over kleurgebruik dacht. De christelijke kerk heeft een stempel gedrukt op ons kleurgebruik, en de invloed daarvan strekte zich uit tot in de twintigste eeuw.

    Helemaal zonder betekenis is kleur in de mode nooit geworden. Dit zie je bijvoorbeeld aan de kleurkeuzes van politici, of de betekenis die moderne ontwerpers geven aan kleur in hun creaties. Zo heeft kleur ook nu nog volop betekenis.

  6. Rosalie Sloof
    Meer dan een veredelde verkleedpartij
    Kostuums en kant voor de Leidse studentenmaskerade van 1910

    Het Academisch Historisch Museum in Leiden herbergt een kleine, maar intrigerende verzameling verkleedkleren en accessoires, uit de tweede helft van de negentiende eeuw tot 1910. Gedurende die periode werden de kostuums gedragen ter gelegenheid van de lustrumfeesten van de universiteit van Leiden, met als hoogtepunt een grote, gekostumeerde optocht. Studenten die zich dit soort feestelijke, maar kostbare outfits konden veroorloven, gingen in parade door de stad, waarbij ze hun sociale status bevestigden tijdens het naspelen van een feitelijke historische optocht. In het geval van de maskerade in 1910 was dat de ‘Blyde Incomste’ van Stadhouder Frederik Hendrik en Koningin Henrietta Maria van Engeland in Amsterdam, in 1642.

    De meeste kleding voor deze maskerade was gemaakt door vakkundige kleermakers, die dure, weelderige kledingstukken leverden aan de studenten, die streefden naar historische accuraatheid. De auteur onderzocht verscheidene kostuums en kant die bij de maskerade in 1910 gebruikt werden, een spectaculair evenement met veel pracht, maar ook met buitenissige overschrijding van het budget. In hun gezamenlijke streven naar pracht en praal eisten artistiek leider en regisseur Henricus Jansen en de organisatoren van de maskeradecommissie stoffen van de allerbeste kwaliteit. Zij deden inspiratie op in zeventiende-eeuwse schilderijen- en prentenverzamelingen en vonden daar voorbeelden van de mode uit die tijd.

    De hele verkleedpartij van 1910 is goed gedocumenteerd. Er zijn verscheidene originele kostuumontwerpen bewaard gebleven, er werden foto’s van deelnemers opgenomen in een herinneringsalbum, en zowel nationale als buitenlandse kranten publiceerden volledige verslagen van alle voorbereidingen. De Leidse stadsarchieven bezitten ook massa’s rekeningen van erkende leveranciers van luxe artikelen, niet alleen uit Den Haag en Amsterdam, maar ook uit Brussel en zelfs Parijs.

    Ook werd uiterste zorg besteed aan de accessoires. Bij de Nederlandsche Kantwerkschool in Den Haag werden c. 125 kanten kragen en manchetten in zeventiende-eeuwse stijl met de hand gemaakt. Voor acteurs in de hoofdrollen werd kant voor nog luxueuzere kragen besteld in Brussel, waarvan een aantal naar oorspronkelijke voorbeelden werd vervaardigd van verfijnd naaldkant.

    Het beste van het beste werd eveneens geëist voor het aankleden van de twaalf vrouwelijke deelnemers – vrouwen werden in 1910 voor het eerst uitgenodigd om deel te nemen. Henricus Jansen bestelde hun jurken bij Metz & Co in Amsterdam, het modehuis dat als enige in Nederland Liberty-zijde uit Londen mocht importeren. In 1910 was Metz & Co hét adres voor hoogkwalitatieve zijden stoffen in zachte kleuren. Een van deze bijzondere ‘Liberty-jurken’ is bewaard gebleven in de collectie van het Academisch Historisch Museum, waar hij beschreven stond als ‘voorheen in bezit van een onbekende studente’. Door de diverse bronnen die voor dit onderzoek werden geraadpleegd te combineren, was het mogelijk de japon te herleiden tot de oorspronkelijke eigenaresse: Wilhelmina van Oordt, dochter van een rijke ondernemer. Zo kon de geschiedenis van deze ‘anonieme’ jurk eindelijk gereconstrueerd worden. Er liggen meer van deze kleurrijke verhalen over verkleedkleren te wachten om onderzocht en verteld te worden.

  7. Ezra Böhm
    Verkleden in dracht
    De foto’s van Ezra Böhm

    (foto-essay, geen samenvatting)

  8. Roy Verschuren
    Een Fransch coupesysteem aan een Haagsche Mode-Academie

    Aanleiding voor dit artikel is de schenking in 2008 van een doos lesmateriaal patroontekenen van mevrouw A. de Ruiter (1902-1983), roepnaam Aafje, die woonde te ’s-Gravenzande. De lessen heeft zij gevolgd aan de Haagse Mode-Academie J. & G. de Graaff en het lesmateriaal heeft een link met de Parijse vakschool van Gaudet et Métairie. De inhoud van de doos leverde, in relatie tot andere stukken uit mijn verzameling, verrassende constateringen op en nodigde uit tot nader onderzoek.

    De Mode-Academie J. & G. de Graaff is op 16 september 1901 gestart door Geertruida de Graaff-de Rooij (1872-1961), vermoedelijk samen met Johanna Wilhelmina de Graaff (1871-?), aan de Nieuwe Schoolstraat in Den Haag. Na negen maanden verhuisde de vakschool naar een grotere locatie aan de Denneweg 27a. Hier bleef de vakschool tien jaar gevestigd om in 1912 te verhuizen naar wederom een grotere locatie, aan de Anna Paulownastraat 18a. Dit was een chique straat in het centrum van Den Haag, waar ‘Dames uit den eersten stand als uit burgerfamiliën’ de vakschool bezochten die ‘als een degelijk doch ook als een nette inrichting (werd) erkend’. In februari 1936 verhuisde de school naar de Delistraat 39, welk adres vermeld wordt in de laatst bekende advertentie voor de vakschool.

    De Parijse École de Coupe Napolitano heeft gedurende drie generaties als vakschool bestaan. Mr. I. Napolitano heeft de vakschool in 1871 opgericht, waarna deze meer dan veertig jaar werd geleid door zijn schoonzoons Louis Gaudet en Joseph Métairie, en uiteindelijk nog een aantal jaren door zijn kleindochter Marie Marquant-Métairie. De laatst verschenen publicatie van de École de Coupe Napolitano dateert uit 1955. De boeken Traité Théorique de la Chemise, Caleçon et Gilet de Flanelle LINGERIE pour DAMES (1920?) en Traité Théorique des Vêtements de Dames (1928) vormen de basis van het lesmateriaal aan de Haagse vakschool.

    Aafje heeft aan de Haagse vakschool de cursussen ‘costuum- en mantelvak’ en ‘lingerievak’ gevolgd. Haar werkschriften van de beide cursussen zijn handgeschreven in schoonschrift en uitgewerkt met de illustraties en patroontekeningen in zwart met rood. Aan deze uitwerking is veel aandacht besteed.

    Inhoudelijk volgen de werkschriften van Aafje de beide boeken van de Parijse vakschool: de spaarzame illustraties in de tekst zijn exact overgenomen, waarbij in het werkschrift ‘lingerievak’ nog enkele overtrekvoorbeelden achtergebleven zijn die hiervoor werden gebruikt. De getekende patronen vermelden exact de cijfers zoals die voorkomen in de patroonuitwerkingen in de beide boeken. Aafje heeft beide werkschriften niet helemaal volledig uitgewerkt, dus de vraag is of zij de opleiding heeft afgemaakt.

    Het feit dat de Mode-Academie het Franse lesmateriaal letterlijk heeft overgenomen, roept vragen op: wie gaf de cursus aan de Mode-Academie? En heeft die persoon zelf de Parijse vakschool doorlopen of is er uitsluitend op basis van de boeken gewerkt? Was er toestemming van de Parijse vakschool voor het gebruik van het materiaal? En waren zij überhaupt op de hoogte van het gebruik van dit materiaal?

    Er blijft nog meer te ontdekken.

  9. Nelly de Bruin en Simone Coppieters
    Kant voor Nederland
    Beverse kant: de maakwijze, de diversiteit, de kantwerksters

    Het onderwerp van dit artikel is Beverse kant, een kloskant met doorlopende draden, die gedurende ongeveer 150 jaar in Oost-Vlaanderen werd geproduceerd. Oorsprong, kenmerken en maakwijze worden, evenals diverse varianten van deze kant, toegelicht in tekst en beeld.

    De schrijnende armoede op het platteland van o.a. Vlaanderen aan het einde van de negentiende eeuw was aanleiding een onderzoek in te stellen naar deze situatie. Een in opdracht van de Belgische overheid opgesteld rapport, dat in 1902 uitkwam, beschreef de situatie uitvoerig. In 1912 volgde een geactualiseerde uitgave. Dit artikel geeft inzicht in de arbeidsomstandigheden van de negentiende-eeuwse huisindustrie, de exploitatie van kantwerksters, kinderarbeid en de feodale verhoudingen.

    Kinderen uit arme gezinnen kregen de kans om de zogeheten werkscholen te bezoeken, waar behalve lezen, schrijven en rekenen een of andere vorm van ambacht werd onderwezen. Er waren speciale kantwerkscholen, waaronder de school in Beveren.

    Doordat Beverse kant een strokenkant was, waren er vrijwel onbeperkte toepassingen mogelijk wat betreft model en kostprijs. In vrijwel geheel Nederland werd door vrouwen en meisjes op het platteland Beverse kant toegepast in hun streekdrachtmutsen. Dit product van huisindustrie werd dan ook naar Nederland geëxporteerd. Hoe de kant via handelaren uiteindelijk bij de klant kwam, wordt in een interview met de zoon van een van hen beschreven.

    De huisindustrie bestaat niet meer. Concurrentie van machinaal vervaardigde kant had uiteindelijk tot gevolg dat Beverse kant niet meer professioneel wordt gemaakt. Liefhebbers trachten de techniek te bewaren door de kant te bestuderen en te werken.