Nederlandse Kostuumvereniging

Jaarboek Kostuum 2008

';

Inhoudsopgave

  1. Sara van Dijk
    De lenzuolo, een mantel uit Rome voor huwbare meisjes, huisvrouwen en heiligen

    In de vijftiende eeuw bestond Italië uit verschillende stadstaten, ieder met een eigen modeontwikkeling, waarvan burgers en bestuurders zich sterk bewust waren. In Rome werden de portamenti romani, een aantal specifiek Romeinse kledingstukken, beschermd onder de weeldewetgeving. De weeldewet van 1469 verbood prostituees en vrouwen die een café bezochten om deze kledingstukken te dragen, op straffe van inbeslagname van het kledingstuk en een geldboete. Zo moest voorkomen worden dat deze kleding mogelijk met oneerbaar gedrag geassocieerd werd. In dit artikel staat één van deze Romeinse drachten. de lenzuolo, centraal.

    De lenzuolo was een ruime witte mantel die uit twee delen bestond en over het hoofd gedragen werd. De mantel was altijd wit en werd gemaakt van een relatief goedkope stof, zoals linnen. De lenzuolo werd door vrouwen van alle standen gedragen, van adellijke dames tot dienstmeisjes. Op verschillende fresco’s in Rome is de mantel te herkennen.

    Ook Rafaels portret La velata (De gesluierde vrouw) laat een jonge vrouw met lenzuolo zien. Vaak wordt het feit dat het hoofd van de geportretteerde is bedekt, beschouwd als teken van haar status als getrouwde vrouw of zelfs als bruid. Hoewel het in Toscane ongebruikelijk was dat jonge, nog ongetrouwde meisjes een mantel droegen, was dat in Rome wel het geval. Dit blijkt uit een brief van een welgestelde dame waarin ze haar aanstaande schoondochter beschrijft. De mantel van de door Rafael geportretteerde vrouw geeft dus geen informatie over haar burgerlijke staat.

    De lenzuolo werd niet alleen beschouwd als een fatsoenlijk kledingstuk voor gewone vrouwen van alle rangen en standen, maar zelfs voor een heilige. Traditioneel wordt Santa Francesca Romana, de lokale beschermheilige van huisvrouwen, in Rome uitgebeeld in een lenzuolo . Vanaf de late zestiende eeuw figureert Santa Francesca Romana steeds vaker op altaarstukken buiten Rome, waarbij ze altijd in een witte mantel wordt getoond, die echter niet de snit heeft van een lenzuolo. Waarschijnlijk kenden de schilders buiten Rome de constructie van de lenzuolo niet. Santa Francesca Romana heeft een aantal kenmerkende attributen, maar de lenzuolo, of een witte mantel wanneer de schilder daar niet mee bekend was, kan echter als haar meest typerende attribuut beschouwd worden. Het kledingstuk past bij de soberheid die zij tijdens haar leven in de praktijk bracht en onderstreept haar belang als Romeinse heilige.

    In de loop van de zestiende eeuw raakt de lenzuolo uit de mode. In de weeldewet van 1532 beklaagt het stadsbestuur zich dat de traditionele Romeinse drachten steeds minder gedragen worden en te luxueus worden uitgevoerd. In 1560 wordt geprobeerd het dragen van een lenzuolo buitenshuis verplicht te stellen, in een poging een verdwijnend kledingstuk te behouden.

  2. Corina J. Platteschorre-Weurman
    De peignoir

    Vaak blijven namen van kledingstukken hetzelfde, terwijl hun vorm en functie in de loop der tijd veranderen. Dit was ook het lot van de peignoir. In de eerste helft van de zeventiende eeuw woonde Anna van Oostenrijk (1601-1666) in peignoir de mis bij. Tegenwoordig zou dat betekenen dat ze in haar ochtendjas naar de kerk ging. Het resultaat van onderzoek is echter dat de peignoir in die tijd niets anders was dan een schoudermanteltje of -cape.

    Van oorsprong was het een praktisch kledingstuk, dat liturgische en/of dure kleding  beschermede als mensen hun vuile haar kamden. In feite gaf de kam de peignoir zijn naam (peigne betekent kam in het Frans).

    De schoudercapes komen in de Republiek voor onder de naam ‘kamdoeken’ en ‘nachthalsdoeken’. De kamdoek was, met z’n weelderige kant, rijker van uiterlijk dan de nachthalsdoek. We zien afbeeldingen van de kamdoek vooral in combinatie met toiletartikelen, die meestal, zij het niet altijd, als symbolen van sterfelijkheid worden beschouwd.

    De peignoir of kamdoek diende in de vroege zeventiende eeuw een dubbel doel; hij werd toen ook gedragen als comfortabele huiskleding, meestal samen met een schort. De nachthalsdoek, die meestal van linnen was, werd in bed gedragen, in combinatie met een nachthemd. In Frankrijk was het equivalent van de nachthalsdoek de manteau de lit.

    In Engeland was de peignoir/kamdoek vergelijkbaar met wat reeds in de zestiende eeuw een night rail werd genoemd, een kamjak. In de Nederlanden  getuigen afbeeldingen van kamdoeken en nachthalsdoeken van een symboliek die in het bijzonder te maken heeft met, respectievelijk, deugd en ondeugd. In de tweede helft van de zeventiende eeuw werd dit onderscheid meer expliciet, toen de nachthalsdoek duidde op naar bed gaan. Kamdoeken werden door deugdzame vrouwen gedragen. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw zien we de kamdoek voornamelijk in ‘make-up- en-poeder scènes’.

    De nachthalsdoek had een warmere tegenhanger, de nachtmantel, die met stof of bont gevoerd was.

    In latere eeuwen werd de peignoir gebruikt om kleding te beschermen tijdens de persoonlijke verzorging. Veranderende modes in haardracht en pruiken en het gebruik van poeder bepaalden het model van het kledingstuk dat nu als kapmantel bekendstaat. Model en gebruik van de peignoir als huiskleding veranderden ook, een overgang waarin etiquette een belangrijke rol speelde.

     

  3. Carin Schnitger
    Leven als in de jaren dertig
    Een interview met nostalgiste juffrouw Jo Teeuwisse

    De auteur ontmoette Joeri Teeuwisse (1972), ‘juffrouw Jo’, op de tweedehandskledingmarkt op het Waterlooplein, waar zij opviel in haar donkere kleding uit de dertiger jaren.  Juffrouw Jo bleek een historisch adviesbureau met betrekking tot de jaren dertig en veertig te hebben. Zij gaat op een speciale manier te werk, doordat ze een deel van haar expertise wil opdoen door het leven in die tijd werkelijk te ervaren: ze leidt een leven zoals men in die jaren deed, inclusief kleding, interieurontwerp en vrije tijd, bijvoorbeeld dansen op muziek van The Ramblers.

    Het begon allemaal in 1997, toen ze als eindexamenwerkstuk voor de Filmacademie een korte film maakte, die speelt in 1945. In haar zoektocht naar rekwisieten raakte ze gefascineerd door de gebruiksvoorwerpen, interieurs en kleding uit die tijd. Het dragen van een vintage jurk en zijden kousen deed de rest.

    Juffrouw Jo voelt een nostalgisch verlangen naar de rust, de goede omgangsvormen en de mores van destijds. Ze verwerpt vele elementen van het leven in de huidige tijd, zij het niet alles: ze beheert twee websites, www.hab3045.nl en www.joeri.net Via internet heeft ze contact met mensen die hetzelfde verlangen naar het verleden hebben. Tegenwoordig is zij via haar adviesbureau behulpzaam bij het bouwen van filmsets en het geven van kostuumadviezen. Ze draagt uitsluitend originele kleding uit de dertiger en veertiger jaren, tot en met kousen, schoenen en ondergoed. Haar huis is ingericht als een huis uit de middenklasse in het Nederland van de dertiger jaren, en kan ook als filmset gehuurd worden. Veel details en films over haar activiteiten en haar huis zijn te vinden op haar websites.

    Teeuwisse beschouwt het herleven van de geschiedenis als een gezonde belangstelling voor je roots. Een onderdeel van haar adviesbureau is De Nederland 1950-1945 Studie en Levende Geschiedenis Groep, waar ze zelf ook toe behoort. Deze laat het leven in die tijd zien en leeft daar zelf ook naar. Het doel is om het verleden op een nieuwe manier interessant te maken voor bezoekers van evenementen en musea. Volgens Teeuwisse is het educatieve element, de historische onderbouwing, het belangrijkst voor deze groep, in tegenstelling tot veel andere re-enactmentgroepen, die “gewoon lekker soldaatje willen spelen”. Jo Teeuwisse maakt van haar leven een nostalgiekunstwerk.

     

  4. Tine Oosterbaan
    Eenmalig geklost…
    Een Friese floddermuts met bijzondere kant

    In 1966 begon de auteur mutsen te verzamelen die horen bij de streekdracht. Zij was geboren in Friesland, en haar interesse betrof in eerste instantie met name Friese mutsen, maar haar verzameling omvat inmiddels mutsen uit heel Nederland. Om zo veel mogelijk te weten te komen over de mutsen, zocht zij contact met Jan Duyvetter, toenmalig curator van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Hij bracht haar in contact met andere verzamelaars, van wie een haar een bijzonder Friese floddermuts gaf.

    Het bijzondere patroon van de kloskant, met slangetjes, leidde tot een onderzoek naar de herkomst van de muts. Deze was in 1962 gekocht op een veiling gehouden in opdracht van een mevrouw Ybeltje Tromp, in het Friese dorp Harich. Door namen en objecten van deze veiling (uitgebreid gedocumenteerd in de Leeuwarder Courant) met elkaar te vergelijken, konden de vroegere eigenaars van de muts worden opgespoord. De ‘slangen’ in de kant zouden palingen kunnen zijn en verwijzen naar een welgestelde palinghandelaar met de naam Visser.

    Gezien de breedte van de strook kan de muts gedateerd worden rond 1860-1870. In de loop van de negentiende eeuw veranderde de floddermuts van een muts met een lange, losse (‘flodderige’) strook in de nek, in de muts met de korte, fors gesteven, geplooide strook die we rond 1920 zien.

    Via de zoon van de veilingmeester in Harich en vele anderen leidde de zoektocht naar het Scheepvaartmuseum in Sneek. Niet alleen worden daar de archieven van de familie Visser bewaard, er hangen ook portretten van een aantal leden van die familie. Over de familie Tromp bleek een boek te zijn verschenen, dat dankzij een nazaat in de VS geraadpleegd kon worden.

    Duidelijk werd dat er in de achttiende en negentiende eeuw veel huwelijken hebben plaatsgevonden tussen de families Tromp en Visser. Geen van de familieleden kan echter in verband worden gebracht met de muts met de aaltjes, omdat zij allang overleden waren toen dit type muts in de mode kwam. De muts is ook niet afgebeeld op de portretten en dus blijft de herkomst ervan voorlopig onduidelijk.

    Mochten lezers van het artikel nadere informatie kunnen geven, zou dat de auteur zeer welkom zijn.

     

  5. Betty Zwartjes-van Spanje
    Flacons met een bijzondere vorm

    De bijzondere vorm van twee negentiende-eeuwse, smalle parfumflesjes was voor de auteur aanleiding tot haar onderzoek naar het gebruik van deze flesjes. Er wordt aangenomen dat deze onder het korset, tussen de borsten, werden gedragen, wat de naam corsetière zou kunnen verklaren, maar hiervoor is geen sluitend bewijs. De flesjes werden gevuld met rozenolie: een paar druppels werden met behulp van een lange, dunne naald in het 1 mm wijde kanaaltje in het flesje gebracht. De lichaamswarmte van de dame deed vervolgens de rozengeur opstijgen.

    De parfumflesjes van parfumeur Ahmed Soliman, die zich ‘De parfumkoning van Caïro’ noemde en de broers Shimy, die ‘Shimy Bros Artistic’ als bedrijfsnaam kozen, zijn alle gemaakt van Boheems kristal. Bij de decoratie van de flesjes van rond 1930 volgden zij de toenmalige Egyptische modegekte die door Europese ontwerpers gekopieerd werd.

    Deze Art Deco-parfumflesjes worden nog steeds corsetières genoemd, zoals te zien valt in de catalogi van Drouot. Dit Parijse veilinghuis hield vanaf 1986 speciale veilingen van parfumflessen. Tot 2006 werden de beschrijvingen in de catalogi samengesteld door de expert Régine de Robien.

    De auteur heeft veel van de kennis over haar verzameling vergaard uit gedrukte full colour veilingcatalogi met prachtige foto’s van parfumflesjes. Helaas worden deze tastbare bronnen steeds minder vaak uitgegeven. Ze vormen als het ware de jaarlijkse marktrapporten betreffende informatie en het bepalen van de waarde van dit erfgoed. Zij vraagt zich af of en hoe digitale veilinglijsten de gedrukte exemplaren zouden kunnen vervangen.

     

  6. Jacco Hooikammer
    ‘Zo ging dat, je had niets te vertellen’
    Doopkleding en doopgebruiken in Staphorst en Rouveen

    Na de christelijke doop behoort een kind tot de Staphorster gemeenschap. Tegenwoordig wordt een kind gedoopt tussen vier en acht weken na de geboorte. Vroeger konden er vier maanden verstrijken tussen geboorte en doop, als men door slecht winterweer niet bij de kerk kon komen. Het kindje werd ten doop gedragen door een vrouwelijk lid van de familie.

    Het artikel behandelt ook de traditionele doopkleding, die in Staphorst nog steeds, zij het zelden, gebruikt wordt, hoewel die sinds 1964 geheel verdwenen is uit Rouveen. Verschillen in religieuze achtergrond maken dat sommige families de traditionele doopkleding langer blijven gebruiken dan andere.

    Het doopgoed was en is waardevol familiebezit. Het is identiek voor jongens en meisjes en werd gemaakt door de plaatselijke mutsenmaakster. Het ondergoed bestond uit een luier, niet specifiek voor Staphorst, en een onderjakje van wit linnen of katoen. In de rouw werd de kanten strook van het jakje vervangen door lichtblauwe batist. Als bovenkleding werd een jakje van bedrukte katoen met een witte ondergrond gedragen, met daarboven een schuin gevouwen halsdoek; hierbij hoorde een flanellen bakerdoek met een stuk karton om een stevig ‘pak’ te verkrijgen. Verder droeg het kindje een doopmutsje over een ondermuts heen. Van oudsher was er geen verschil in jongens- en meisjesmutsen in deze streek. Ten slotte werd het kind in een doopdeken gewikkeld.

    Tegenwoordig koopt men confectiedoopkleding in de plaatselijke winkel en het mutsje wordt meestal niet meer gebruikt.

  7. Jankees Goud
    Tussen Kats en Kamperland
    Streekdracht op Noord-Beveland in de negentiende eeuw

    Op zijn zoektocht naar afbeeldingen en gegevens over de negentiende-eeuwse streekdracht van Noord-Beveland, ontdekte de auteur in eerste instantie slechts weinig feitelijke gegevens. Maar enige volharding leverde een schat aan informatie op, die opdook in vergeten en onbekende schilderijen, familiealbums, mondelinge overlevering en oude archieven. Het artikel is bedoeld als een samenvatting van de informatie die de auteur tot nu toe heeft kunnen vergaren.

    Het beschikbare materiaal laat een verschil zien tussen de kleding van de echtgenotes van ambachtslieden, stedelingen en boeren, waarbij de laatste categorie allen die tot de agrarische stand behoorden omvat. Het meest opvallende verschil zit in het jak, dat voor burgervrouwen hooggesloten was en lange mouwen had, min of meer in navolging van modetrends. Boerenvrouwen droegen het eerst nog in de lange variant, naar achttiende-eeuws model met een diep decolleté en mouwen tot op de elleboog.

    Gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw werd de bovenmuts van de Noord-Bevelandse vrouwen zeer omvangrijk, en ontwikkelde zich van een zeer korte muts tot een muts met een lange, afhangende achterstrook, de zogenaamde sluiermuts.

    Tegen het einde van de negentiende eeuw was de specifieke Noord-Bevelandse vrouwendracht bijna geheel verdwenen. De vrouwen droegen een jurk of een rok met jak in een algemene, ouderwetse burgerstijl, gecombineerd met een streekgebonden hoofdbedekking.

    De streekgebonden sieraden bestonden voor vrouwen uit een zilveren oorijzer met wijde gouden krullen, sierspelden, een voorhoofdsnaald, een halsketting van bloedkoraal of granaat en oorijzerhangers in verschillende modellen. Mannen hadden gouden keelknopen, zilveren knopen aan de hemdrok en twee grote zilveren broekknopen. Zowel mannen als vrouwen droegen zilveren schoengespen. Zilveren messen, horloges, siergespen en broches waren alleen voor de welgestelden.

    De Noord-Bevelandse mannen hebben ook kleurrijke kleding gedragen, alleen was die omstreeks 1860 al zo goed als geheel vervangen door een zwart kostuum. Omstreeks 1850 verschilde de Noord-Bevelandse mannendracht niet van de mannenkleding op Walcheren en Zuid-Beveland. Tegen 1890 was het Noord-Bevelandse mannenkostuum bijna geheel verdwenen.