Nederlandse Kostuumvereniging

Jaarboek Kostuum 2023

';

Inhoudsopgave

  1. Anne-Marie Segeren
    Kate Bisschop-Swift (1834-1928)
    Leven in het verleden, bewaren voor de toekomst

    Kate Bisschop-Swift (1834-1928) was in haar tijd een relatief succesvolle kunstenares, maar ook verzamelaarster en weldoenster. Tot en met 7 januari 2024 is er in het Fries Museum in Leeuwarden de grote tentoonstelling Christoffel & Kate Bisschop – Verlangen naar vroeger te zien, waarbij een gelijknamige publicatie over Kate en haar echtgenoot is uitgekomen.

    Uit onderzoek is gebleken dat Kate vanaf de laatste decennia van de negentiende eeuw een eigen kledingstijl had, waarin zij graag verwees naar historische mode-elementen. In dit artikel wordt een aantal van haar japonnen besproken, waaruit blijkt dat Kate verwijzingen uit allerlei eeuwen combineerde. Favoriet waren imitaties van zeventiende-eeuwse spleetmouwen. Tegelijkertijd paste ze haar voorliefde voor het verleden aan haar eigen tijd aan.

    In het artikel blijft het niet bij de japonnen die te zien zijn op foto’s en geschilderde portretten. Bij verre familie van het echtpaar Bisschop is namelijk een koffer ontdekt met daarin restanten van de garderobe van Kate. Dit leverde een schat aan informatie op over Kates manier van het dragen en bewaren van haar kleding.

    Na het overlijden van Christoffel in 1904 heeft Kate ervoor gezorgd dat hun hele gezamenlijke kunst- en antiekverzameling aan de provincie Friesland werd gelegateerd, waar haar echtgenoot werd geboren. Later schonk ze een portret van haarzelf, geschilderd door Christoffel, aan het Stedelijk Museum in Amsterdam. In haar testament heeft ze grote geldbedragen nagelaten aan verschillende charitatieve instellingen. Tijdens haar leven was Kate dus zowel bezig met het verleden als met handelen voor de toekomst.

  2. Martijn Akkerman
    De bagh, het carcant en de portefraes

    In dit artikel bespreekt de auteur een aantal van de juwelen die Maria van Voorst van Doorwerth draagt op het portret dat in 1608 van haar geschilderd werd door Evert Crijnsz. van der Maes. Het schilderij hangt in de hal van kasteel Duivenvoorde in Voorschoten.

    Maria werd rond 1574 geboren als het enige kind uit het tweede huwelijk van Frederik van Voerst van Doorwerth, raad van het Hof van Gelre en rechter te Nijmegen, en Machteld Sasbout van Spaland, dochter van de kanselier van Gelre Zutphen. Maria bracht een deel van haar kindertijd in Antwerpen door. In 1601 trouwde zij met Johan van Wassenaer ende Duvenvoirde (1577-1645), die al snel daarna een aantal belangrijke posten in de regering zou vervullen en die op kasteel Duivenvoorde woonde. Door afkomst en huwelijk behoorde Maria tot de hoogste kringen van die tijd in Holland, en de kleding en sieraden die zij op het portret draagt zijn daarmee in overeenstemming.

    Na Maria’s overlijden in december 1610 werd er een inventaris van haar bezittingen opgesteld, waarin onder andere haar sieraden werden genoteerd. Deze inventaris vormt samen met het portret een waardevolle bron voor mensen die onderzoek doen naar sieraden.

    Op het portret draagt Maria een waaier met een zilveren handgreep. Om haar hals zien we een parelketting die op borsthoogte bijeen wordt gehouden door een zogenaamde ‘bagh’ of ‘bague’. Op haar linkermouw draagt ze een ‘carcant’, een halsketting met robijnen en parels die de hals normaliter strak omsluit, maar vanwege haar brede plooikraag op de arm gedragen moet worden. Niet zichtbaar op het portret is de steun van metaaldraad, de ‘portefraes’ (underpropper), die de kraag in positie houdt.

  3. Ileen Montijn
    ‘Man zonder malligheden’
    Charles Montaigne en Nederland, 1950-1972

    Het artikel is een vervolg op het artikel in Kostuum 2022 over de opkomst en het succes van Charles Montaigne (1900-1989). Geboren in Tilburg als Karel Meuwese, opgeleid als kleermaker, werkte hij jarenlang in Parijs bij de wereldberoemde couturière Madeleine Vionnet, voordat hij in 1940 voor zichzelf begon als volwaardig lid van de Chambre syndicale de la haute couture.

    Montaigne had in zijn vorstelijke pand aan de Rue Royale honderden employés. Maar hij besefte dat de onvermijdelijk torenhoge prijzen van de haute couture een risico vormden voor de toekomst. Montaigne, evenzeer zakenman als ontwerper, was vanaf 1950 feitelijk voortdurend bezig met het verbreden van de economische basis voor zijn couture. Daarbij kwamen de banden met zijn oude vaderland goed van pas. Zo maakte hij ontwerpen voor Nederlandse confectiebedrijven en werkte hij samen met stoffenfabrikanten. Charles Montaigne werd regelmatig genoemd in kranten en damesbladen als ‘onze eigen Parijse couturier’, altijd met de toevoeging dat zijn ontwerpen zo draagbaar waren.

    In 1951 presenteerde Montaigne in Groningen zijn eerste coutureshow, die veel aandacht kreeg in de pers. Ook dit was een samenwerking, en wel met het bonthuis Van Daal en Meijer, gespecialiseerd in zeehondenbont. In hetzelfde jaar lanceerde hij een gedurfd initiatief: hij ging knippatronen van zijn ontwerpen verkopen, in Nederland en elders. Het succes hiervan was beperkt, en dat geldt ook voor de voorzichtige stappen die hij (net als andere couturiers) zette in de richting van een eigen (semi-) confectielijn.

    In de jaren 1960 was Charles Montaigne in Frankrijk al geen grote couturenaam meer. In Nederland is die naam het langst blijven voortleven door de coutureschool die hij in 1953 opende in Amsterdam. Die bood een breed scala aan cursussen voor professionals én jonge vrouwen die iets om handen wilden hebben, en was jarenlang een begrip. Maar de enorme veranderingen in de modewereld kon hij toch niet bijbenen. In 1972 sloot Charles Montaigne, toen 72, de deuren van zijn couturehuis.

  4. Fleur Dingen
    Hare Stijlvolle Hoogheid: in de hooggehakte voetsporen van Wallis Simpson

    Wallis Simpson was een van de meest spraakmakende vrouwen van de twintigste eeuw. Niet alleen bracht ze de Britse monarchie op het randje van de afgrond door haar relatie met de Engelse koning Edward VII, haar sublieme kledingstijl hield de gemoederen eveneens flink bezig en maakte haar tot een stijlicoon.

    Wallis was het toonbeeld van eenvoudige elegantie, van strakke lijnen zonder opsmuk, die haar ranke lichaam benadrukten. Schoenen vormden voor haar daarentegen een manier om haar strenge stijl los te laten. Een paar avondschoenen van de Amerikaanse fabrikant Andrew Geller, dat zich in de collectie van het Schoenenkwartier bevindt, toont aan dat het schoeisel van Wallis lieflijker, decoratiever en vrouwelijker was dan de kleding die zij droeg.

  5. Judith van Amelsvoort
    Historische kostuums in het preHistorisch Dorp Eindhoven

    In dit fotoartikel vertellen museummedewerkers van het preHistorisch Dorp over hun ‘historische’ kleding. Dit historisch openluchtmuseum in Eindhoven wordt ‘bewoond’ door mensen uit de prehistorie tot aan de late middeleeuwen. Zij dragen historische kleding, demonstreren oude ambachten en vertellen bezoekers over hun tijdsperiode. Alle medewerkers dragen historisch correcte kleding, die door het eigen kledingatelier in het museum wordt gemaakt. Hier worden kostuums nauwkeurig nagemaakt met natuurlijke materialen en historische technieken uit de diverse tijdsperiodes. Aan de reconstructies gaat grondig bronnenonderzoek vooraf, van archeologische vondsten tot oude geschriften uit Nederland en met name uit noordelijker streken.

    In de winter is het preHistorisch Dorp altijd gesloten. In die periode bereidt het museum het nieuwe seizoen voor en is er ruimte voor onderzoek. Voor het maken van nieuwe kledingreconstructies werkt het museum regelmatig samen met andere culturele instellingen. Speciaal voor de lezers van het Jaarboek Kostuum vertellen elf dorpsbewoners over hun eigen historische kleding.

  6. Rosalie Sloof
    “Met zo’n stukje kleding in handen, voel ik bewondering over hoe het gemaakt is”
    Erelid Sandra Comis

    Bij de viering van het veertigjarig jubileum van de Nederlandse Kostuumvereniging in 2022 werd Sandra Comis, penningmeester van de vereniging, verrast met een erelidmaatschap. Zij is al vanaf 2008 een van de drijvende krachten achter de Kostuumvereniging. Het uiteenlopende werk stelt hoge eisen aan haar tijd, maar geeft haar desalniettemin nog steeds veel voldoening.

    Hierbij is Sandra een autoriteit op het gebied van archeologisch textiel in Nederland. Eind jaren 70, tijdens haar studie Prehistorie in Amsterdam, kwam Sandra voor het eerst in aanraking met archeologisch textiel, om er nooit meer van los te komen. Sandra heeft tijdens haar lange onderzoekscarrière veel van de Nederlandse kledinggeschiedenis ‘vanuit de bodem’ bekeken. Ook begeleidde ze diverse kledingreconstructies en deed onderzoek in Duitsland en Schotland. Ze heeft groot ontzag voor het vakmanschap van de vaak incomplete en gehavende fragmenten, die pas onder haar microscoop eventuele geheimen prijsgeven.

    Rond 1980 waren diverse expedities vanuit het Arctisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen teruggekeerd met waardevol materiaal, waaronder fragmenten van werkmanskleding, afkomstig uit graven en huizen van Nederlandse walvisvaarders op Spitsbergen, Noorwegen. In 2017 rondde Sandra haar langverwachte proefschrift af over deze zeventiende- en achttiende-eeuwse kledingvondsten. Het onderzoek daarvoor vond grotendeels in haar eigen tijd plaats.

    Ze publiceerde zo’n 500 pagina’s, gevuld met een indrukwekkende hoeveelheid tekeningen, metingen en beschrijvingen, waarmee ze een bijzonder stuk dagelijks leven van werkende Nederlanders ‘in den vreemde’ wist te reconstrueren. Ze is nog steeds op trots op deze bijdrage aan de Nederlandse kostuumgeschiedenis.

    Het proefschrift bezorgde haar lezingen en ontmoetingen met een nieuw publiek. Sandra is blij met alle belangstelling voor de textiele archeologie, waar het onderzoek altijd last heeft van te krappe budgetten en tijdgebrek. De toenemende interesse binnen re-enactmentkringen voor het maken van nauwgezette kledingreconstructies juicht ze eveneens toe.

  7. Emmy Schrempft
    Jenny Hazenberg (1940-1996), het eerste levende kunstwerk van Amsterdam
    Authentiek zijn is nodig en maakt indruk

    Jenny Hazenberg (1940-1996), of ‘PARA’, zoals ze zich ook noemde, sloot haar opleiding als kunstschilder aan de AKI Enschede in 1962 af. Ze leefde in een wereld van beeldende kunst en werd zelf een levend kunstwerk.

    Net als een schilder doeken beschildert, beschilderde Jenny haar outfits. Ze gebruikte o.a. stretchmateriaal en plastic, dat ze met verf bespoot. Jenny liet zich inspireren door draperieën op middeleeuwse schilderijen en de kleding die zij zag tijdens een reis door Marokko. Ze hield van verval, de gaten in gerafelde en verschoten textiel. Ook de combinatie van verleden en toekomst boeide haar: beelden uit oude culturen gecombineerd met science-fictionelementen. Jenny identificeerde zich later met de lange, erotische vrouwenfiguren van de schilder H.R. Giger en de donkere, destructieve atmosfeer rond zijn gotische figuren.

    Jenny realiseerde zich al vroeg dat ze met haar uiterlijk als kunstvorm, het beste duidelijk kon maken wat zij wilde laten zien. Ze creëerde een eigenzinnig beeld van schoonheid en vergeleek het menselijk lichaam met architectuur: ‘Het menselijk lichaam is een prachtig bouwwerk en de schoonheid van dit bouwwerk verdient het om geaccentueerd te worden’. Ze noemde dit body architecture.

    Jenny, die haar kleren zelf ontwierp en maakte, kreeg navolgers en verwachtte dat ze invloed zou hebben op modeontwerpers: ‘In mijn kunsten komen alle culturen uit het verleden en toekomst samen.’ In 1971 won ze met haar kleding en modellen een prijs op de Biennale in Parijs. Ze demonstreerde daar de veelzijdigheid van lappen, hoe verschillend je ze kunt dragen en hoe sierlijk zo’n geheel oogt. Ze werd uitgenodigd door diverse galeries in Parijs, en ook in Amsterdam gaf ze performances in diverse galeries (Siau, Amok), musea en clubs.

    Ze was het eerste levende kunstwerk in Amsterdam en een bekende figuur op straat.

    De ludieke, eigenwijze, gekke, gedurfde, kleurige paradijsvogels sterven uit. In deze tijd verdient Jenny Hazenberg de erkenning die ook aan andere vrouwen in de kunst wordt gegeven.

     

  8. Jacco Hooikammer
    “Nu is zo goed als alles weg”
    Een documentatierapport over de Noordwijkse streekdracht

    Dit artikel is een publicatie van een veldrapport over de streekdracht van Noordwijk, met een korte inleiding door Jacco Hooikammer. Het rapport werd in 1955 geschreven door Jan Duyvetter, toenmalig conservator mode bij het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.

    Als dagelijkse kleding was de dracht van Noordwijk in 1955 al bijna geheel verdwenen. In zijn rapport schrijft Jan Duyvetter over de kleding van de vrouwen die toen nog in dracht liepen en over wat zij in het verleden droegen.

    In het artikel wordt het volledige veldrapport gepresenteerd, met de foto’s die in 1955 door museumfotograaf Bouke Lukkien zijn gemaakt. Het doel van het artikel is om bekendheid aan de documentatie over deze streekdracht te geven en de rijke bronnen aan informatie te belichten die aanwezig zijn in niet eerder gepubliceerde veldonderzoeken.

  9. Marije Blaasse
    Jacques Griffe, vergeten grootmeester van de Haute Couture
    Een avondjurk uit de collectie van het Kunstmuseum Den Haag

    Ooit werd de naam Jacques Griffe in een adem genoemd met Christian Dior, maar tegenwoordig zijn er nog maar weinig modeliefhebbers die zijn naam kennen.

    Jacques Griffe (1909-1996) leerde kleding maken van zijn moeder, die hem stimuleerde in een carrière als couturier. In 1936 kon hij aan de slag in het kleermakersatelier van Madeleine Vionnet in Parijs. Hij werkte daar onder de Nederlander Karel Meuwese, oftewel Charles Montaigne, die in 1940  een eigen couturehuis begon. Bij Vionnet leerde Griffe de precisie van de snit, het ontwerpen zonder naden en het mouleren met schuin van draad geknipte stoffen.

    Griffe opende in 1942 zijn eigen couturehuis aan de Place Gaillon, met slechts twee naaisters. In 1947 verhuisde zijn bedrijf naar de Rue du Faubourg Saint-Honoré en werd hij lid van de Chambre Syndicale de la Haute Couture. Behalve couture ontwierp Griffe ook theater- en filmkostuums en hij bracht vier parfums op de markt. Na overname van het modehuis van Edward Molyneux aan de Rue Royale behoorde hij tot de gevestigde Franse couturiers. Jacques Griffe was befaamd om zijn avondjurken, waarbij de elegante plooien, plissés en smockwerk zijn handelsmerk waren.

    Griffes ontwerpen bevinden zich wereldwijd in museale collecties. Vijftien couture-ontwerpen bevinden zich in het Kunstmuseum Den Haag, afkomstig uit de stijlvolle garderobe van de Nederlandse mezzosopraan Else Rijkens. Een van haar ravissante avondjurken van zwarte taftzijde toont zijn meesterlijke oog voor stofverwerking. De golvende, ruime rokplooien zijn opgevuld met repen crin (paardenhaar) en lopen subtiel steeds breder uit naar de zoom van de jurk.

    Ook al kennen we Jacques Griffe misschien niet meer bij naam, we herkennen de hand van de meester als we naar zijn ontwerpen kijken. Deze zijn schijnbaar eenvoudig van snit en gemaakt van subliem verwerkte materialen in klassieke kleuren. Dit alles maakt zijn elegante creaties tijdloos.

  10. Patricia Verbree
    ‘Kleederen, zo zijde, linnen, wollen, ten lijve… gevonden in de boedel’
    Leidse dienstbodes en hun kleding, 1762-1796

    In de coronaperiode kwamen veel dingen tot stilstand, waaronder ook mijn bedrijf. Aangezien ik iets nuttigs wilde doen en al lange tijd de wens had om meer over achttiende-eeuwse kleding te weten te komen, begon ik boedelinventarissen te lezen en de gegevens uit de periode 1761-1810 te verwerken. Deze inventarissen zijn te vinden op de website Erfgoed Leiden en Omstreken.

    Tijdens de verwerking van de gegevens vroeg ik me de volgende zaken af: zijn er ook opvallende details en zou ik die kunnen vertalen naar de kleding die te vinden is in Nederlandse musea en depots? Hoe werd in Leiden de mode gevolgd en wat droeg men?

    Het viel me op dat er, onder meer dan 2000 inventarissen, een aantal beschrijvingen van de boedels van dienstbodes en een huishoudster was. Dienstbodes worden in inventarissen genoemd als ze van hun werkgever erven. Maar aangezien ze zelf blijkbaar zo welgesteld konden zijn dat ze huishoudelijke objecten nalieten die kostbaar genoeg waren om beschreven te worden, besloot ik hier verder onderzoek naar te doen.

    Uit mijn kortdurende onderzoek komt naar voren dat vijf dienstbodes en een huishoudster een heel assortiment kledingstukken en accessoires bezaten. Er wordt vaak gezegd dat vrouwen in de achttiende eeuw geen onderbroeken droegen. Dit is in strijd met wat ik ontdekte, namelijk dat welgestelde dienstbodes wel degelijk onderbroeken hadden. Overigens betekent dit natuurlijk niet dat dat voor dienstbodes in het algemeen geldt.

    Definitieve conclusies kunnen uit de resultaten van dit onderzoek niet getrokken worden: het aantal onderzochte inventarissen is daarvoor te klein. Er is nader onderzoek nodig - en niet alleen naar de Leidse inventarissen – om mijn vragen definitief te beantwoorden.

     

  11. Maaike Feitsma, Leslie Eisinger en Lorenzo Masini
    Keeping it Local: 3D-gebreide visserstruien voor hedendaagse gemeenschappen

    Keeping it Local is een onderzoeksproject van het Fashion Research & Technology Lectoraat aan de Hogeschool van Amsterdam. In dit ‘levend laboratorium’ wordt onderzoek gedaan naar co-creatie, lokale productie in een stedelijke omgeving en duurzaam consumentengedrag. Wij produceren 3D-gebreide truien, geïnspireerd op de traditionele visserstruien. Net zoals hun traditionele voorgangers, vertellen deze truien het verhaal van lokale gemeenschappen: de enige Amsterdamse commerciële Noordzeevisser Hendrik Kramer en bemanning, studenten Cultureel Erfgoed van de Reinwardt Academie, studenten HBO-ICT van de Hogeschool van Amsterdam en modestudenten van het AMFI.

    Met een mix van traditionele en computergegenereerde patronen vertellen de truien over het leven in Amsterdam en de toekomst van de visserij, de mode-industrie, ICT en cultureel erfgoed anno 2023. Ze zijn ontworpen voor en in samenwerking met de bovengenoemde gemeenschappen.

    Gevestigd op de Amstel Campus van de Hogeschool van Amsterdam, omvat onze productieketen ontwerp, productie en verkoop. We volgen onze consumenten om te weten te komen hoe ze hun trui 'behandelen' na het verkooppunt. Want leidt zo’n door en voor jou gemaakte trui tot een hechtere emotionele band met jouw trui en vervolgens tot duurzamer kledinggedrag?

    Door gebruik te maken van een geavanceerde 3D-breitechniek is het mogelijk om lokaal en op bestelling te produceren. Dit voorkomt overproductie en mogelijke verspilling door onverkochte truien. Daarom hangen er alleen pasmodellen in de winkel: consumenten kunnen binnenlopen om de truien van dichtbij te zien, te voelen, te passen en te bestellen. Vervolgens wordt de trui speciaal voor de drager gebreid.

    Onze productieketen wordt niet alleen volledig gerund door het project, maar is ook 'ultra lokaal'. De afstand tussen het punt van ontwerp, het 3D-Knitlab waar de truien worden geproduceerd en de University Store waar ze worden verkocht is slechts 300 meter. Dit geeft ons de kans om te experimenteren in een levensechte omgeving en 'op de knoppen te drukken' in elke fase van de keten om te zien waar en hoe we dit project duurzamer kunnen maken.