Nederlandse Kostuumvereniging

Jaarboek Kostuum 2017

';

In deze editie (onder andere) de hoeden van koningin Beatrix, kanten aan 18de-eeuwse mutsen en het modetijdschrift Elegantia.


Inhoudsopgave

  1. Jacco Hooikammer
    'Maar het blijft toch een kraamkind'
    Rouwen in Staphorst bij levenloos geboren en ongedoopt gestorven kinderen, circa 1900-heden

    In dit artikel is vastgelegd wat de mores waren op het gebied van de kleedcultuur in Staphorst en Rouveen na het overlijden van een kraamkind of na een doodgeboorte. Het gaat hierbij bovenal om de kleding, maar ook om de verhalen erachter. Participerende observatie was bij dit onderzoek niet meer mogelijk. Er is gebruik gemaakt van mondeling overgeleverde herinneringen en enkele uiterst summiere geschreven bronnen. Historische afbeeldingen waren niet voorhanden.

    Er wordt beschreven wat het kind aan kreeg als lijkkleding en wat de omgeving droeg als rouwdracht. Ook de lengte en intensiteit van de rouw is in kaart gebracht. Voor bepaalde momenten na het overlijden, zoals de begrafenis, golden specifieke kledingcodes. Dit gold ook voor het in Staphorst gehandhaafde algemeen gebruik van de ‘kerkgang’. Dit was de eerste keer dat een moeder na het overlijden van haar doodgeboren of ongedoopt gestorven baby weer in de kerk kwam.

    In de loop van de twintigste eeuw neemt de kindersterfte af, maar lijkt de impact groter. Rituelen waarvan de betekenis niet meer wordt begrepen, zoals de kerkgang, worden afgeschaft. Rouwen wordt meer een gevoelskwestie. Er wordt langer en intenser gerouwd als daar behoefte aan is. Ook dit artikel toont daarmee aan dat de mores binnen de dracht voortdurend in beweging zijn.

  2. Trudie Rosa de Carvalho
    De hoeden van Beatrix

    Dit artikel gaat over de hoeden die koningin Beatrix droeg tijdens haar regeerperiode, van 1980 tot in 2002. De hoeden worden van twee kanten belicht. In de eerste plaats wordt ingegaan op de symbolische betekenis van de functionele garderobe van Beatrix. Deze ondersteunde Beatrix in haar publieke positie als koningin van Nederland, en de hoed vormde de bekroning van haar kleding. De koningin onderscheidde zich van andere hoedendraagsters door de grote hoeveelheid hoeden die zij nodig had voor de uitoefening van haar ambt.

    Er bestaat een koninklijke etiquette wat betreft publieke gelegenheden waarbij een hoed wordt gedragen of juist niet. De betekenis van de momenten waarop de koningin geen hoed droeg wordt nader onder de loep genomen.

    De algemene hoedenmode kwam in de jaren zestig van de vorige eeuw door meerdere oorzaken zwaar onder vuur te liggen en het zou tot in de jaren tachtig duren voor de hoed weer terugkeerde. Beatrix heeft echter, ook al voordat zij koningin werd, altijd hoeden gedragen. Haar eerste periode als koningin viel samen met de terugkeer van de hoed in het Nederlandse straatbeeld.

    Het silhouet van Koningin Beatrix, robuust en tijdloos, wordt door Nederlanders onmiddellijk herkend. Het werd door de jaren heen opgebouwd in artistieke samenwerking tussen de koningin en haar couturiers en hoedenmakers. Vooral hoedenmakers Harry Scheltens en Suzanne Moulijn en kamenier Emy Bloemheuvel hebben hun stempel gedrukt op deze bekroning van het silhouet van Beatrix. Formaat, vorm en belijning van Beatrix’ hoeden veranderden door de jaren heen, waarbij ze soms teruggrepen op modellen die zij al eerder had gedragen. Sommige hoeden droeg zij over een peridode van zo’n tien jaar meer dan eens.

    Het tweede aspect van de hoeden – de vervaardiging - wordt belicht door de verhalen van de belangrijkste hoedenmakers en couturiers van de koningin, over het subtiele scheppingsproces van actie en reactie tussen henzelf en Beatrix. Hun samenwerking leidde destijds, en ook nu nog, tot de vervaardiging van koninklijke hoeden die als architectonische en sculpturale objecten kunnen worden gezien, waarin proporties, stofuitdrukking en belijning een belangrijke rol spelen. Harry Scheltens en Theresia Vreugdenhil zijn inmiddels overleden, maar Suzanne Moulijn heeft daadwerkelijk aan dit artikel meegewerkt. Zij beschrijft beeldend hoe zij haar ambacht beleeft en hoe zij voor de koningin ging werken, en wat er zoal komt kijken bij het maken van een koninklijke hoed. Daarmee maakt zij ons deelgenoot van zowel het creatieve als van het maakproces, haar werkwijze en de zoektocht naar de perfecte kleur.

  3. Johan de Bruijn
    Bernard F. Eilers: fotograaf van de nieuwe tijd
    Een visueel essay

    Dit visuele essay laat foto’s zien van Bernard Eilers, Nederlands ‘impressionistisch’ fotograaf en zelfbenoemd ’ambachtskunstenaar’. Hij probeerde de maatschappelijke vooruitgang op velerlei wijze te vangen, maar was ook geïnteresseerd in tijdloze onderwerpen zoals de Nederlandse streekdracht.

    Onlangs kwamen scans van zijn werk in hoge resolutie beschikbaar via de

    Beeldbibliotheek van het Stadsarchief Amsterdam.

  4. Gré Boerlage-Laan
    Eenvoudige kanten aan achttiende-eeuwse mutsen

    Het depot van het Zaans Museum herbergt een aantal achttiende-eeuwse mutsjes binnen de collectie van de Zaanse Oudheidkundige Vereniging. De mutsen zijn van neteldoek en hebben een brede voorstrook met daaraan eenvoudige, smalle kant. Ze werden gedragen met een oorijzer. Luxe kanten staan vaker in de belangstelling, maar deze eenvoudige kantjes verdienen die ook. De mutsen werden gedragen in de Zaanstreek en staan geregistreerd onder de naam ‘boomhul’ (boom=bodem).

    Het eerste deel van het artikel gaat in op de aanname dat de boomhul in de achttiende eeuw kuifmuts heette. Kuifmutsen worden in diverse achttiende-eeuwse bronnen herhaaldelijk genoemd terwijl de term boomhul pas in de negentiende eeuw wordt aangetroffen. De achttiende-eeuwse mutsen en de uit de negentiende eeuw bekende boomhullen hebben wel dezelfde vorm: een ovale bodem en een brede opstaande voorstrook. Kuifmutsen worden vanwege de opstaande voorstrook wel gezien als een van de fontange afgeleide modemuts voor de eenvoudige burgervrouw. In de negentiende eeuw worden kuifmutsen niet meer door burgervrouwen gedragen, maar in de streekdracht is het model onder de naam boomhul  nog tot aan het begin van de twintigste eeuw in Volendam in zwang.

    De Zaanstreek was in de achttiende eeuw zeer welvarend, ook dienstmeisjes, burgers en boeren konden zich kleurrijke kleding en eenvoudige kanten veroorloven. De uit Vlaanderen en Frankrijk afkomstige kanten werden gekocht in Amsterdam, of in dorpswinkels of bij marskramers, soms nieuw, soms tweedehands, wat net als tweedehands kleding tot ver in de negentiende eeuw heel normaal was.

    De volgende kantsoorten komen aan de mutsen voor:
    - Antwerpse of Vlaamse kant met doorlopende draden, uit het begin van de achttiende eeuw. De draden van het patroon worden niet afgehecht maar gebruikt voor de ondergrond, de zogenoemde vijfgaatjesgrond. Hierbij worden de patronen geklost met spelden, de ondergrond wordt zonder spelden geklost. Kanten met een dergelijke grond kunnen goed gewassen worden en zijn daardoor geschikt voor mutsen.

    - Binchekant, ontstaan uit de Antwerpse kant, heeft, evenals Valencienneskant, ook een vijfgaatjesgrond. Binchekant is te herkennen aan de ‘sneeuwvlokken’ ondergrond.
    - Point de Lille, een negentiende-eeuws Frans kantje gevonden aan een achttiende-eeuwse muts. Het heeft een tule ondergrond die goedkoop is omdat die met spelden wordt geklost, wat gemakkelijk en minder arbeidsintensief is.
    - Mechelse kant waarbij het patroon wordt omrand door een dikke draad, geklost met behulp van spelden. Bij de ondergrond worden geen spelden gebruikt. Kant uit Mechelen was duur door de kwaliteit van het linnen garen en de moeilijkheidsgraad van het klossen. Deze kant werd geëxporteerd naar heel West-Europa en was in Engeland was zo gewild dat er een invoerverbod kwam. In Frankijk ontstond een goedkopere versie, de Fond Clair met een ondergrond van eenvoudige tule. Ook is er een vroeg Vlaams kantje, Valencienneskant met vijfgaatjesondergrond.
    - Stropkant is een eenvoudige kant die al in de zeventiende eeuw ontstond. Deze werd mechanisch geweven. Een mooi voorbeeld van geweven kant is een slingerdraadweefsel.
    - Mechanisch geweven, met de hand doorgeregen band. Dit valt ook onder kant.
    - Zeventiende-eeuwse Vlaamse of Hollandse kant met een Parijse grond. De muts waaraan deze kant zit, verschilt van de andere mutsen van batist en heeft een hybride vorm, een kruising tussen een Zaanse en een Friese muts. Dit kan ontstaan zijn door de aanwezigheid van Friese immigranten.

  5. Marjolein Koek
    Over steun en silhouet
    Costume Mounting in een museale omgeving

    In de afgelopen jaren zijn kleding- en modetentoonstellingen heel populair geworden. Ze brachten interessante ontwikkelingen teweeg in costume mounting of mannequinage (de ondersteuning en het opstellen van kostuums), die bij het tentoonstellen daarvan een belangrijke rol is gaan spelen.

    Het allereerste doel van mannequinage is om (kwetsbare) objecten op een pop te ondersteunen voor de duur van een tentoonstelling. Juiste ondersteuning hoort bij goede conserveringsprocedures, die nodig zijn voor het behoud van het object. Het tweede doel is om het correcte silhouet onder de kledingstukken aan te brengen. Kostuums in museumcollecties dienen vaak als voorbeeld van de geschiedenis van de mode, en daarmee van hoe die er in de betreffende periode uitzag. In elk individueel geval moeten de conserveringsspecialisten de juiste balans tussen deze twee doelen vinden.

    Dit artikel geeft een overzicht van recente creatieve en technische ontwikkelingen in costume mounting, zonder volledig te willen zijn of voorschriften te geven. Ieder museum en iedere collectie kan tenslotte alleen binnen de eigen mogelijkheden en beperkingen werken. Het artikel poogt wel een overzicht te geven van verschillende benaderingen, geïllustreerd met voorbeelden uit binnen- en buitenland. Enkele van de besproken problemen zijn die van het werken met voorgevormde poppen of het ondersteunen van de omvang van historische rokken en jurken, en er wordt een interessant voorbeeld van hergebruik van een op maat gemaakte pop gegeven.

    Ook moderne silhouetten komen aanbod, met speciale problemen zoals te lange benen of een te smalle taille. Het artikel eindigt met een bespreking van speciale ondersteuning voor objecten die bijzonder kwetsbaar zijn of een buitengewone vorm hebben, en de rol van ongebruikelijke of innovatieve materialen.

  6. Ingrid Grunnill
    Elegantia
    of Tijdschrift van mode, luxe en smaak, voor dames

    Het Nederlandse modeblad Elegantia verscheen van januari 1807 tot juni 1810. Het werd opnieuw uitgegeven in de tweede helft van 1814, maar stopte daarna definitief.

    Het modenieuws en de afbeeldingen waren gekopieerd uit het Franse Journal des Dames et des Modes. Elegantia bevatte ook artikelen over algemene onderwerpen, fictie, en andersoortige afbeeldingen, waaronder brei- en borduurpatronen. De uitgever, Maaskamp, verkocht een ruime selectie van deze patronen in zijn winkel op de Dam in Amsterdam. Hij gaf ook platen van Nederlandse streekmode uit, omdat toeristen hierom bleven vragen.

    De doelgroep van Elegantia was een modebewuste elite; het tijdschrift bood al naar gelang de seizoenen opeenvolgende series afbeeldingen van verschillende soorten kleding. Deze werkwijze zou gedurende de hele negentiende eeuw voor modebladen in zwang blijven.

    In de eerste maanden van het jaar zien we de hof- en balkleding voor de winter. In het voorjaar wordt deze gevolgd door informele jurken voor overdag. Veel hiervan zijn van wit katoenen mousseline, dat zeer in de mode was in de eerste tientallen jaren van de negentiende eeuw. De afbeeldingen laten echter zien dat er ook gekleurde en bedrukte katoenen stoffen werden gedragen, evenals zijde en wol. Een van de clichés in de modegeschiedenis is dat modebewuste vrouwen zich in deze periode uitsluitend in dunne, witte katoen kleedden, maar de modeplaten bewijzen dat dit niet waar is.

    In de herfst verschijnen de warme winterjassen in het tijdschrift. In de loop der jaren worden winterkleren steeds vaker gevoerd en versierd met duur bont. Bont was een statussymbool, net als de warme, exotische kasjmier sjaals met hun veelkleurige randen met ingeweven patronen. Deze werden zelfs bij warm weer over de arm gedragen, uitsluitend om ermee te pronken. In deze zelfde periode beginnen er Europese imitaties van de sjaals op de markt te verschijnen.

    Vanaf 1808 werden de sjaals verknipt om onder andere te gebruiken voor herengilets. Van de delen met patronen werden capotes (vrouwenhoeden met een zachte bol) gemaakt, maar de patronen werden ook nagemaakt op allerlei soorten materiaal, van fluweel tot veren. In 1809 begonnen Parijse vrouwen zelfs jurken te dragen die geheel van kasjmier sjaals waren gemaakt.

    Kort haar was voor vrouwen in de mode, maar niet toegestaan bij formele gelegenheden: dan werden er pruiken of haarstukken gebruikt. Vrouwen mochten zich zonder hoed in het openbaar vertonen, of droegen een witte muts. De afbeeldingen uit 1814 laten zien hoe de mode zich in de vier tussenliggende jaren heeft ontwikkeld: de bol van de hoeden is veel groter geworden en de zoom van de jurken overdadig versierd.

    De toon van de teksten in Elegantia is neerbuigend naar vrouwen. Er ligt grote nadruk op hun rol als echtgenote en moeder, wat een terugkeer naar pre-revolutionaire waarden laat zien.

    Na 1814 verschijnt er twintig jaar lang geen enkel modeblad meer in Nederland. Misschien werd een tijdschrift als Elegantia als te frivool beschouwd, mogelijk was het ook te duur in een periode van mindere welvaart in Nederland. Bovendien konden alleen dames uit een kleine, welgestelde klasse zich Elegantia veroorloven, en zij gaven er misschien de voorkeur aan om zich te abonneren op het Journal des Dames et des Modes.