Nederlandse Kostuumvereniging

Jaarboek Kostuum 2012

';

Inhoudsopgave

  1. Pierre Eijgenraam
    De gouden kap van opoe Driessen

    In 2008 verscheen een boek over de streekdrachten in het gebied tussen Utrecht en Amsterdam, geschreven door L. van Eijle en A. Klap. Toen de auteur van dit artikel ontdekte dat zijn overgrootmoeder, Anna Johanna Driessen-Verhoef, in dit boek werd genoemd, ging hij op onderzoek uit.

    Opoe Driessen werd geboren in 1862 te Baambrugge, vlak bij Amsterdam. In 1883 trouwde zij met Jan Driessen (1858-1908) en woonde vanaf dat moment in het dorp Vreeland, waar zij in 1951 overleed. Haar nazaten herinneren zich nog de kostbare gouden ‘kap’ die zij droeg, en konden informatie over haar leven geven.

    De auteur heeft zich afgevraagd hoe zij zich dit kostbare oorijzer kon veroorloven. Haar afkomst moet daarin een belangrijke factor zijn geweest. Mevrouw Driessen-Verhoef kwam uit een tamelijk welgestelde boerenfamilie. Haar echtgenoot was echter van eenvoudiger komaf. Veel van haar zusters en schoonzusters hebben waarschijnlijk een minder kostbare hoofdtooi gedragen. De auteur veronderstelt dat godsdienst hierin een rol heeft gespeeld. De meesten van hen sloten zich aan bij de Gereformeerde Kerk, waar een gouden oorijzer misschien te pronkerig werd gevonden.

    In de familie zijn nog enkele kapspelden van mevrouw Driessen bewaard gebleven. Ze werden vermaakt tot hangers en een broche. Het oorijzer en de voorhoofdsnaald zijn volgens familieleden verkocht, maar zij weten niet aan wie. Mogelijk was de verzamelaar Marinus van Hoogstraten (1921-2010) de koper, wiens collectie in 1975 tentoongesteld werd in Museum Boijmans-van Beuningen te Rotterdam. De catalogus vermeldt een oorijzer en een voorhoofdsnaald uit Vreeland, die het voormalig eigendom van mevrouw Driessen zouden kunnen zijn.

    Sinds 1986 bevindt Hoogstratens collectie zich in het themapark Huis ten Bosch, nabij Nagasaki, Japan.

  2. Leonie Sterenborg
    ‘Het loshangende gewaad met lange lijn’
    Henry van de Velde en de Nederlandse reformbeweging

    Dit artikel gaat over de invloed van Henry van de Velde op kledingontwerp in de Nederlandse reformbeweging (1899-1908). De beweging had kritiek op de heersende vrouwenmode, die voornamelijk bestond uit nauwsluitende korsetten en zinloze versieringen. Ook nieuwe opvattingen over gezondheid, hygiëne en omgangsvormen inspireerden de reformbeweging om zich tegen de bestaande mode te keren. In het Maandblad der Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding publiceerden zij patronen die overeenkwamen met de eisen die zij hadden geformuleerd. Kledingontwerpen moesten gemaakt worden van lichtgewicht stoffen en ze moesten de draagster bewegingsvrijheid verschaffen.

    In de tijd dat de reformbeweging aan deze ontwerpen werkte, was de kunstenaar Henry van de Velde ook bezig met kledingontwerp. Hij was de mening toegedaan dat een kunstenaar zich met alle aspecten van de kunst moest bezighouden, dus niet alleen met schilderen, maar ook met architectuur en toegepaste kunsten. Hij deelde de kritiek van de reformbeweging op de heersende mode, maar het gezondheidsaspect was niet zijn enige beweegreden. Belangrijke kenmerken van zijn ontwerpen zijn het weglaten van zinloze versieringen, zichtbaarheid van de constructie, een goede pasvorm en een uniforme stijl.

    Hoewel er overeenkomsten zijn tussen Van de Velde’s ontwerpen en die van de reformbeweging, was hij daar geen lid van. Voor hem was de beweging ‘te puriteins, te droog en te streng’ om de gestelde doelen te bereiken. Voor Henry van de Velde was de schoonheid van kleding het belangrijkste, terwijl functionaliteit en hygiëne dat voor de reformbeweging waren. Desondanks zien we de invloeden en typerende kenmerken van Van de Velde’s ontwerpen terug in de patronen die in het Maandblad werden opgenomen. Zo maakten bijvoorbeeld zichtbaarheid van de constructie en abstracte versieringen onderdeel uit van verscheidene reformontwerpen die daarin verschenen.

     

  3. Eva Lassing-van Gameren
    Voor zichzelf en anderen: het kantwerk van Elsje Rappard-Broese van Groenau

    Elsje Rappard-Broese van Groenou (1881-1968) genoot in het eerste kwart van de twintigste eeuw bij de Nederlandse kunstnijverheidsliefhebbers bekendheid als maakster en ontwerpster van kloskant. Zij deed mee aan tentoonstellingen en kreeg goede recensies. In 1992 werd haar werk weer onder de aandacht gebracht bij een kanttentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum.

    In haar woonplaats Hellevoetsluis nam Elsje Rappard het initiatief tot het stichten van een kantopleiding. Haar bedoeling was het kantklossen te stimuleren en daarmee een bron van werkgelegenheid te scheppen voor vrouwen en meisjes. Zo ontstond in 1928 de Voornsche Kantwerkerij. Enkele jaren later sloot zij zich aan bij de landelijke vereniging Het Molenwiekje.

    In dit artikel wordt, als aanvulling op de catalogusteksten van 1992, aandacht geschonken aan het leven van mevrouw Rappard en haar eigen kantwerk in de periode tot de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast wordt de geschiedenis van de Voornsche Kantwerkerij beschreven, voor zover die te reconstrueren was uit de beperkt aanwezige bronnen.

  4. Johan de Bruijn en Jacco Hooikammer
    ‘Vraag eens aan de buurvrouw wat ze tegenwoordig aan hebben’
    Belijdenisdrachten in Staphorst en Rouveen, 1900-2005

    In dit artikel wordt beschreven hoe in Staphorst en Rouveen de belijdenisdracht eruitzag tussen ongeveer 1900 en 2005. Openbare belijdenis wordt in de orthodox-protestantse kerken, die in het artikel centraal staan, beschouwd als een belangwekkend sacrament. Het is een rite de passage, waarvan het karakter met specifieke kleding en gebruiken gemarkeerd wordt. Voor het onderzoek werd informatie gewonnen bij een zestigtal vrouwen. Het bleek niet eenvoudig om te achterhalen hoe de dracht er in detail uitzag, omdat iemand slechts eenmaal in zijn leven belijdenis doet en het afleggen van belijdenis een gebeurtenis die maar eenmaal per jaar plaatsvindt.

    In 2005 legde in Staphorst voor het laatst een vrouw in streekdracht belijdenis af van haar geloof. Hoewel in beide dorpen vrijwel dezelfde streekdracht wordt gedragen, was de belijdenisdracht behoorlijk afwijkend. In Staphorst was de dracht ingetogen. In Rouveen leek de dracht voor een buitenstaander door het stemmig zwarte kleurgebruik minstens zo ingetogen, maar was de dracht in vorm en materiaal juist verwant aan de doop- en trouwdracht. Voor beide drachten gold overigens dat er in de periode van zwaarste rouw géén specifieke belijdenisdracht gedragen werd.

    Vanaf de jaren vijftig en zestig veranderden de beide belijdenisdrachten. Groepen vrouwen namen het initiatief om details naar eigen smaak aan te passen. De meest specifieke onderdelen van de belijdenisdracht bleven in Staphorst geheel achterwege of werden vervangen door onderdelen van de gewone zondagse kerkdracht. Daarmee werd de belijdenisdracht daar steeds minder afwijkend. In Rouveen veranderde de dracht minder ingrijpend, maar was hij eerder verdwenen.

    De belijdeniscatechisanten van nu zijn hooguit nog te herkennen aan de nieuwe kleren die ze voor de gelegenheid aangeschaft hebben.

  5. Annekatrien Pereira en Ingrid Grunnill
    ‘Vierkanten en linnen garens hebben mijn voorkeur’
    Origineel kantwerk van Toos de Klerk

    Toos de Klerk was erelid van de Nederlandse Kostuumvereniging, en voormalig voorzitter van Het Kantsalet, de twee verenigingen die zijn gefuseerd tot de huidige Nederlandse Kostuumvereniging. Zij overleed op 4 mei 2011.

    Toos was niet alleen expert op het gebied van allerlei soorten kant, maar ook een enthousiaste kantkloster. Zoals vele kantwerksters gebruikte zij in eerste instantie patronen van anderen, maar later maakte ze haar eigen ontwerpen. Dit was haar door haar kunstacademie-achtergrond wel toevertrouwd.

    Waar andere kantwerksters vaak allerlei soorten nieuw materiaal gebruiken, behield Toos een voorkeur voor de conventionele linnen garens. In haar werk is te zien dat haar lievelingskleuren groen en blauw waren. Ze hield ook van vierkante vormen, en maakte graag objecten voor interieurdecoratie. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat Toos in haar professionele leven interieurontwerpster was.

    Voor dit artikel zijn zes objecten gekozen die ze naar haar eigen ontwerp maakte. De huidige bewaarder van haar werk hoopt een permanent onderkomen voor Toos’ collectie te vinden.

    Ritme, blauw/groen zilver is het oudste ontwerp, mogelijk van 1980. Het bestaat uit vijf verschillende stroken die, samengevoegd met 1 cm tussenruimte, een vierkant van 28 bij 28 cm vormen. De inspiratie hiervoor was waarschijnlijk een foto van de gevel van een flatgebouw, die tussen haar kantpatronen werd gevonden.

    Haar ‘Schalen’ van papier en kant maakte ze tijdens een cursus van twee jaar, Kant Speciaal, die tot doel had kantwerksters met andere kunstvormen te confronteren. Toos deed haar inspiratie op in een workshop vormen met papier.

    Na Kant Speciaal sloten Toos en enkele anderen zich aan bij Experikant, een groep van experimentele kantwerksters. In hun exposities waren de volgende vier stukken te zien:

    Zaaibakjes, weer een vierkant object, won de publieksprijs bij een textielfestival met het thema ‘tuinen’ in Arnhem in 1997.

    Groepswerk (2001):dit object, bedoeld om aan een metalen traliewerk te hangen, zou deel van groepswerk van Experikant zijn. Uiteindelijk waren de stukken van de verschillende leden zo verschillend dat ze los van elkaar werden tentoongesteld. In Toos’ bijdrage komt een speciale weefsteek voor die zij in 1997 in Praag had geleerd.

    Visvangst werd in 2003 tentoongesteld in Zandvoort. De zee was het thema voor deze Experikanttentoonstelling. Als je goed kijkt kun je zien dat alle zilveren visjes in het net verschillend zijn.

    Onkruidjes, ook weer een vierkant, werd in 2005 tentoongesteld. De onkruiden zijn op rommelige wijze tussen de tegels gewerkt. Dit is helemaal niet Toos’ normaal heel zorgvuldige en nauwkeurige stijl, maar het geeft perfect het welig tierende onkruid weer.

  6. Irma van Bommel
    Modefotografie in Nederland

    Begin twintigste eeuw verschenen de eerste modefoto’s in Nederlandse tijdschriften. Toch duurde het tot de jaren vijftig voordat de modefotografie in ons land goed tot ontwikkeling kwam.

    Na de Tweede Wereldoorlog kon de Nederlandse confectie-industrie nauwelijks aan de grote vraag naar kleding voldoen. Ook steeg met de welvaart geleidelijk aan het verlangen naar modieuze kleding. De jaarlijkse in Parijs gelanceerde mode met voor ieder seizoen een nieuwe lijn, was als vanouds toonaangevend. Toen Max Heymans als eerste Nederlandse couturier zijn modehuis opende, betekende dit een stimulans voor de mode-industrie in ons land. Weldra werd zijn voorbeeld gevolgd door onder anderen Dick Holthaus, Edgar Vos, Ferry Offerman, Frank Govers en - in de jaren zestig – Frans Molenaar. Zij creëerden niet alleen haute couture, maar maakten ook ontwerpen voor de confectie-industrie.

    Zowel couturiers als confectionairs wilden reclame maken voor hun nieuwe collecties, waardoor de vraag naar modefotografie toenam. De modefoto’s verschenen in dag-, week- en maandbladen en prijscouranten, o.a. in De Gracieuse, het Maandblad der Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding, De Vrouw en haar Huis, Het Rijk der Vrouw, Elegance en Avenue. Nederlandse fotografen volgden, met enige vertraging, het grote voorbeeld van de Amerikaanse modebladen Vogue en Harper’s Bazaar.

    Modefotografie toonde aanvankelijk sterke gelijkenis met de portretfotografie. Onder invloed van glamourportretten van actrices ontwikkelde de modefotografie zich tot een zelfstandig genre. De eerste in mode gespecialiseerde fotografen zagen we in Nederland in de jaren vijftig van de vorige eeuw: Lood van Bennekom en Hans Dukkers.

    Met name de geïllustreerde tijdschriften maakten, door een mooie kwaliteit papier en een hoogwaardige druktechniek, de ontwikkeling van de modefotografie tot een zelfstandig genre mogelijk. Modefotograaf Paul Huf heeft hierin een cruciale rol gespeeld. Hij was een van de oprichters van het lifestyleblad Avenue, dat van 1965 tot 1995 toonaangevend was voor de Nederlandse modefotografie.

    De geschiedenis van de Nederlandse modefotografie bevat veel informatie over de ontwikkeling van de Nederlandse haute couture en confectie-industrie, en geeft een beeld van hoe de vrouw gezien wilde worden. Dit was dus vooral een ideaalbeeld, dat aan verandering onderhevig was: van welgesteld naar voorvechtster van vrouwenrechten, van glamour naar zelfbewust, jeugdig en sexy.

    De geschiedenis van de modefotografie liep ook mee met de ontwikkelingen in de fotografie- en druktechnieken. Het duurde tot de uitvinding van een handzaam negatief-positiefprocédé rond 1850 dat de foto als reproductiemiddel ingezet kon worden, zij het nog op kleine schaal. Pas door de invoering van het rastercliché, dat drukinkt kan vasthouden, werd het mogelijk modefoto’s in een grote oplage van een krant of tijdschrift mee te drukken. De overgang van een vaste platencamera naar, uiteindelijk, een spiegelreflexcamera waarmee foto’s uit de hand kunnen worden ‘geschoten’, was revolutionair. Maar ook de overgang van glasnegatieven naar rolfilm, en van zwart-wit naar kleurenfotografie was spectaculair. Inmiddels zijn digitale beeldopslag en zelfs digitale beeldbewerking normaal, we weten nauwelijks meer anders.