Nederlandse Kostuumvereniging

Jaarboek Kostuum 2003

';

Inhoudsopgave

  1. Betty Aardewerk
    Parfileren
    Onschuldig tijdverdrijf of toch diefstal?

    Parfileren is een merkwaardig tijdverdrijf, dat in Europa voornamelijk werd gebezigd aan de hoven van Frankrijk, Engeland en Oostenrijk, gedurende het laatste kwart van de achttiende eeuw. In die tijd werd goud- en zilverdraad ook werkelijk van goud en zilver gemaakt, het was dus de moeite waard om het metaaldraad los te tornen van de zijden kern. Daarna kon het edelmetaal terugverkocht worden aan de leverancier van passementen of aan de goudsmid, meestal voor slechts de helft van de prijs. Kostbare materialen werden natuurlijk altijd al hergebruikt, maar er bestond geen verband tussen parfileren en zuinigheid. Het edelmetaal werd omgesmolten en de enige die daar winst bij maakte was de goudsmid.

    Parfileren werd in gezelschap gedaan, bijvoorbeeld in de salons. Het doel was om gouden kant en passementen te ontrafelen, met of zonder toestemming van de eigenaar. Goudsmeden vervaardigden zelfs parfileerpresentjes, kleine objecten die met gouddraad waren omwonden, met als enig doel die weer te ontrafelen. Zelfs ongebruikte strengen gouddraad, passement dat van herenkleding afgehaald was en garnituren van japonnen werden hier gretig voor verzameld. Het benodigde gereedschap bestond uit een schaar, een priem en een klein mesje. Het werd in dure etuis bewaard, meestal van geëmailleerd zilver.

    Ten gevolge van de Franse Revolutie kwam deze bezigheid in Frankrijk tot een abrupt einde. Maar de Franse adellijken die het land konden ontvluchten, de émigrés, introduceerden het tijdverdrijf in Engeland, waar het ‘drizzling’ of ‘unravelling’ werd genoemd. Het werd daar nog in 1829 gebezigd door de toekomstige koning van België, Leopold van Saxen-Coburg, weduwnaar van prinses Charlotte Augusta van Wales.

  2. Marjan Blomjous
    Naar glanzende ijzers
    Ontwikkelingen in de vorm van Nederlandse oorijzers

    Oorijzers bestaan uit een metalen beugel met versierde uiteinden. Ze worden vaak ‘steunsels in de muts’ genoemd en alleen getoond in combinatie met de bijbehorende mutsen. Het loont echter om ze op zichzelf te bekijken. De ontwikkeling van beugel en uiteinden kan vanaf ongeveer 1600  gevolgd worden.

    De vroegste literatuur over oorijzers stamt uit de negentiende eeuw, maar pas in de twintigste eeuw werden de vormontwikkelingen vastgelegd in fotoseries. Een semipermanente tentoonstelling in het NOM in Arnhem laat in een ‘stamboom’ zoveel mogelijk van de ontwikkelingen zien.

    De vroegste voorbeelden van oorijzers zijn de zogenaamde oervormen, die tussen ca. 1590 en 1700 gedragen werden. Hun vorm is eenvoudig en functioneel, maar de zichtbare uiteinden waren wel modieus. Ze waren er in verschillende modellen en werden door het hele land gedragen. Aan het eind van de zestiende eeuw was er een model van dik draad, waarvan de uiteinden zijn omwonden met dunner draad. Tegen 1640 droegen vrouwen oorijzers met uiteinden in de vorm van vogelkopjes, en aan het eind van de zeventiende eeuw waren er zilveren oorijzers in de vorm van een platte, gebogen beugel.

    Vanuit de oervormen ontwikkelden zich modellen met duidelijker kenmerken, zoals uiteinden in de vorm van krullen, koeienkoppen of kleine rechthoeken, en de beugel werd breder. Nu begon ieder van deze gedifferentieerde modellen, in tegenstelling tot de oervormen, meer bij een bepaalde streek te horen. In de negentiende eeuw werd de vorm van oorijzers minder algemeen en aan het einde van hun ontwikkeling zien we uiteenlopende streekgebonden types, die op zich weer veel varianten hebben. Zo ontstonden bijvoorbeeld vanuit de vroege koeienkoppen bloempot- en schoppenvormige uiteinden in talloze varianten. We kunnen ook minstens negen verschillende typen krullen onderscheiden.

    Er kunnen verschillende lijnen gevolgd worden in de ontwikkeling van het Nederlandse oorijzer. Meestal ontwikkelden beugel en uiteinden zich niet als een geheel, maar kwamen ze op een gegeven moment bij elkaar om vervolgens gezamenlijk nog weer een periode van ontwikkeling door te maken.

    De stamboom in zijn huidige staat vormt een kapstok voor meer diepgaand onderzoek.

  3. Marian Conrads
    Lucas DHeere (1534-1584) en zijn Theatre…
    Kostuumboek of kleedgedragboek?

    De moderne term ‘kostuumboek’ voor zestiende-eeuwse boeken met afbeeldingen van verschillende volkeren over de gehele wereld is niet correct. In dit artikel stelt de auteur voor om de term ‘kleedgedragboek’ te gebruiken, aangezien het doel van de genoemde boeken was om kledinggewoonten van verschillende volkeren af te beelden; er stonden geen modeplaatjes in. Het Franse woord costume had in de zestiende eeuw de betekenis van ‘gewoonte’ en pas aan het eind van de achttiende eeuw werd het in zijn moderne betekenis gebruikt. Daarnaast gebruikten de Fransen in de zestiende eeuw het woord mode voor de manier waarop mensen zich kleedden. Pas vanaf het eind van de zeventiende eeuw werd het in zijn huidige betekenis gebruikt. Het woord theatre of theatrum komt in de zestiende en zeventiende eeuw voor in de titels van boeken waarin afbeeldingen staan van verschillende manieren om zich te kleden, maar het kan ook een algemene kijk, in moralistische zin, op de wereld of de mensheid aanduiden. In 1567 gebruikt Lucas DHeere het woord ‘theatre’ voor het eerst in een boek met afbeeldingen van kleding: Theatre de tous les peuples et nations de’ la terre avec leurs habits et ornemens divers, tant anciens que’ modernes diligemment depeints au naturel….

    In de zestiende eeuw bestond er duidelijk veel belangstelling voor kleedgedragboeken. Sommige werden vele malen herdrukt of gekopieerd en verschenen zelfs in vertaling. Ze konden dienen als voorbeeld voor de optochten die bij koninklijke intredes werden gehouden, voor toneel, voor schilders en zelfs voor kleermakers. Voor zestiende-eeuwse rijke mensen was kleding belangrijk, omdat deze onder andere representatief was voor hun sociale status. Kledingstukken konden zelfs als ruilmiddel gebruikt worden. De belangstelling voor kleding en gewoonten van onbekende volkeren nam enorm toe na de terugkeer van de eerste ontdekkingsreizigers aan het einde van de vijftiende eeuw.

    Met zijn Abkonterfeitung allerlei Ordenspersonen in ihren klaidungen… gaf Sigmund Heldt (1528-1587) een boek uit dat een overgang vormt van kleedgedrag- naar kostuumboek. Lucas DHeere publiceerde in zijn manuscript aquarellen van kleding van het verleden tot het (zestiende-eeuwse) heden. Hij voegde daar enkele moralistische gedichten aan toe, die uiting geven aan zijn mening betreffende de relatie tussen kleding en levensstijl. Het manuscript is nooit gedrukt, maar kan gezien worden als het eerste kostuumboek in de hedendaagse betekenis van het woord.

  4. Aaf Steur-Sombroek
    Het Volendammer jak
    Een onderzoek naar de herkomst van de stof

    In 1994 werden er twee appel- of perenhouten handdrukstempels gedoneerd aan het Volendams Museum. De donatie omvatte ook stofstalen voor jakken, waarvan sommige in de patronen van de handdrukstempels waren bedrukt. De stalen waren afkomstig van de firma Dröge, oorspronkelijk gevestigd in Winschoten, later in Amsterdam.

    Deze donatie maakte dat we met frisse blik naar oude foto’s van Volendammer vrouwen in streekdracht gingen kijken, en ook naar verscheidene jakken die het museum al in bezit had. We vroegen ons af waar de stoffen voor de jakken vandaan kwamen, wanneer de strooimotiefjes veranderden in gestreepte bloemmotieven en wanneer het blauw van de ondergrond veranderde in  zwart.

    De vraagbaak wat Volendammer dracht betreft, de Stichting Klederdrachten, had geen antwoord op deze vragen en dus begonnen we een onderzoek naar de herkomst van de stoffen in archieven en literatuur. Diegenen onder de Volendamse winkeliers die stof voor jakken verkochten werden geïnterviewd. Velen van hen vertelden dat ze hun stoffen plachten in te kopen bij de firma Dröge, die ze in Zwitserland liet bedrukken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen er een grote schaarste aan stoffen heerste, kreeg een ondernemende winkelier het bij een Volendammer familie van huisschilders voor elkaar dat zij stoffen gingen bedrukken, hetgeen zij onder moeilijke omstandigheden hebben gedaan.

    Via Vlisco BV in Helmond leidde het archiefonderzoek naar de Kralingsche Katoen Maatschappij, een van de vele Nederlandse katoendrukkerijen. De KKM had zich aan het begin van de achttiende eeuw gevestigd in Rotterdam. Toen deze drukkerij in 1932 failliet ging, werd een deel van de walsen verkocht aan de Twentsche Stoomblekerij in Goor. Een particulier bleef handelen in restanten textiel van de KKM, waaronder sommige met de patronen die rond de gehele voormalige Zuiderzee werden gebruikt. Hij bezat ook enkele vulders (houten handdrukstempels).

    De verschillende procedés in die tijd van grote ontwikkelingen in techniek, maar vooral ook in het chemische proces, variëren van reservedruk met indigo via drukken op een anilinezwarte ondergrond tot beitsen en zeefdruk.

    Essentiële gegevens over de familie Dröge en de exacte herkomst van de stoffen zijn nog niet ontdekt; het doel van dit artikel is om een start te maken met verder onderzoek.

  5. Madelief Hohé
    Ietse Meij: Vier decennia werkzaam in Mode en Kostuum, een inspirerend levenswerk
    Een gesprek met de oud-conservator Mode van het Gemeentemuseum Den Haag

    Op 1 februari 2003 nam Ietse Meij (1940) afscheid van haar functie als conservator Mode van de kostuumafdeling van het Gemeentemuseum Den Haag, die zij sinds 1985 bekleed had. De afdeling stond ook bekend als de collectie van het voormalige Nederlandse Kostuummuseum. Hier begon zij haar loopbaan als museumassistent in 1966, nadat ze in 1961 eindexamen aan de kunstacademie in Den Haag had gedaan.

    Iedereen die met haar heeft samengewerkt kent haar als een zeer gedreven, enthousiaste en kunstzinnige vrouw, een perfectioniste met een enorme vakkennis. Haar serieuze en deskundige manier van werken heeft bijgedragen aan de professionalisering van het vakgebied. Ze heeft door haar betrokkenheid, oprechte interesse en toewijding ook bijgedragen aan de uitbreiding van de kostuumcollectie van het Gemeentemuseum. In 2002 ontving ze de Max Heymans-ring van de Nederlandse Vereniging van Modejournalisten voor haar bijzondere verdiensten voor Nederlandse mode.

    Gedurende haar jarenlange werk in de kostuumcollectie kreeg ze te maken met veel belangrijke veranderingen in de (internationale) wereld van mode en kleding, bijvoorbeeld op het gebied van het tentoonstellen van kleding. In de zestiger jaren van de twintigste eeuw was de semipermanente tentoonstelling bij het Nederlandse Kostuummuseum, waar de kostuums getoond werden op poppen met gestileerde gezichten, in haar woorden van nu ‘een academische manier van presenteren’. Door de jaren heen ontwikkelden tentoonstellingen zich tot abstracte presentaties op poppen zonder hoofd, waardoor alle aandacht op de kleding gericht werd. Ietse Meij is blij dat historische kostuums sinds de jaren zeventig niet meer op levende modellen getoond worden, omdat toen ingezien werd dat dit zeer schadelijk voor de objecten was.

    Toen het Nederlands Kostuummuseum in 1985 naar het Gemeentemuseum verhuisde, werd een semipermanente tentoonstelling samengesteld die zich richtte op thema’s als democratisering, emancipatie, armoede en erotiek. Na 1993 werd deze tentoonstelling gesloten, waardoor het Kostuummuseum geen eigen tentoonstellingsruimte meer had. Dit was zeer tegen de zin van Ietse Meij, omdat volgens haar ‘een collectie die niet getoond kan worden, dood is’. De opening van de Modegalerij in 1998, een ruimte die speciaal ontworpen is voor de presentatie van kwetsbare kledingstukken, wordt door Ietse Meij beschouwd als ‘de gelukkigste dag van mijn leven’.

    Ietse Meij’s selectie van haar favoriete historische en moderne kostuums uit de collectie is representatief voor het verwervingsbeleid: de nadruk ligt op kleren die door Nederlanders in eigen land en in het buitenland werden gedragen, naast trendsettende (internationale) mode. Ietse Meij benadrukt het belang van deze gespecialiseerde collectie van het Gemeentemuseum, niet alleen binnen Den Haag, maar ook op landelijk en internationaal niveau. Vanwege de kenmerken van de collectie en het consciëntieuze verwervingsbeleid waaraan door de jaren heen is vastgehouden, neemt de collectie een unieke plaats in binnen Nederland, Europa en de wereld. Ietse Meij laat een prachtige collectie achter, die getuige is van vele jaren van inzet. Haar levenswerk vormt een ware inspiratiebron voor de toekomst.